Massaal sociaal
Dit artikel werd op 28-1-2011 in Hallo Weekblad gepubliceerd.
De dood van Prinses Diana in 1997 bracht een ware golf van verdriet in beweging. Het was de eerste keer dat zo’n massale uiting van verdriet op gang kwam. Duizenden bloemen, kaarten en kaarsjes werden gelegd tegen de hekken van Kensington Palace. In Nederland werd publiekelijk gerouwd om de dood van Pim Fortuyn in 2002 en om filmmaker Theo van Gogh in 2004. De rouwdienst voor André Hazes, kort voor de dood van Van Gogh, werd zelfs rechtstreeks uitgezonden op TV. Een zelfde publieke rouw was al te zien geweest in New York en Madrid. In Madrid werden na de aanslag zo’n 70.000 objecten geteld als rouwbetuiging. Afgezet tegen de 191 doden en de honderden gewonden betekent dit, dat er vele duizenden mensen rouwden om medemensen die ze in het geheel niet kenden. Er was geen sprake van een emotionele band, terwijl er wel spontaan een ‘gedenkplek’ ontstond, die door duizenden werd aangevuld met kaarsen, bloemen, brieven, gedichten, voor zowel de slachtoffers als de daders.
Langs drukke wegen, zoals de N-332, zijn zulke gedenkplekken niet vreemd. Zo’n gedenkplek vertegenwoordigt de herinnering aan een tragische dood, die om een gebaar vraagt. Namelijk het uiten van pijn en verdriet. De functie ervan is, dat de achterblijver de gedachte aan de overledene levend houdt. Het is een teken dat zijn of haar dood zinloos was. Een oude traditie die ongemerkt plaats vindt en de relatie tussen de rouwende en de overledene markeert.
Massale rouw is anders. Een publieke gedenkplek ontstaat vanuit urgentie. De rouw wordt onmiddellijk beleefd, alsof iedereen zijn steentje wil bijdragen. Het ‘Ik was erbij’ lijkt mede aangemoedigd door de media, de 24-uurs twitter-maatschappij. Ook op zulke gedenkplekken is er geen plaats voor conflict of ongenoegen en niemand wordt er als schuldige aangewezen. Niettemin worden ontreddering, pijn en verdriet openlijk geuit en wordt verbondenheid gedeeld met vreemden onder elkaar. Massale publieke rouw lijkt tegelijkertijd een vorm van angstbezwering om saamhorig te zijn. De dood wordt een evenement in plaats van een vanzelfsprekend onderdeel van het leven.
Individuele rouw staat in schril contrast met de massaliteit van het grote publiek. Vaak al na een half jaar laat de omgeving weten dat het leven gewoon doorgaat en dat de rouwende moet opschieten met de pijn. Wat betreft individuele rouw lijkt er in de samenleving steeds minder plaats voor de dood en de individuele expressie van verdriet. Terwijl gepaste rouw juist toont hoe we ons verhouden ten opzichte van de ander. Want is het niet vreemd, dat we de smart van anderen consumeren en verheffen tot onze eigen smart en rouwen om doden die we niet eens kenden? Alsof het individuele wordt ontkoppeld ten gunste van het algemeen. Zelfs de dood lijkt daaraan niet te ontkomen. Vroeger betuigde de woonomgeving en de middenstand zijn medeleven aan de familie van de overledene. Tegenwoordig vindt de rouwdienst in uiterst kleine kring plaats. De dood en rouw zijn verdreven naar de massa en daarmee wordt een verborgen individueel verdriet gecreëerd.
Angsten en de depressies die gekoppeld zijn aan rouw, vinden hun uiting in allerlei psychische en of lichamelijke klachten, die het moeilijk maken de gebeurtenis in een symbolische vorm te beschouwen. Zoals, het leven zien als leerproces en niet een: ‘hier nu op dit moment en wel meteen wil ik dat het zus of zo is’. Er is altijd een reden waarom iets gebeurt, zelfs als het zinloos lijkt. Wijzelf hebben namelijk geen controle op het leven; het leven wordt gegeven en levensgebeurtenissen zijn niet 100% maakbaar.
Dood en rouw knagen vast en zeker aan bestaansveiligheid en werken existentiële angst in de hand, zelfs wanneer er hulp geboden wordt, is het proces zwaar en onzeker. Zelfs nog meer, wanneer in de naaste omgeving de groepsstructuur is weggevallen. Het eenvoudig beleven van bescheidenheid en imperfectie biedt dan mogelijk uitkomst.
De dood van Prinses Diana in 1997 bracht een ware golf van verdriet in beweging. Het was de eerste keer dat zo’n massale uiting van verdriet op gang kwam. Duizenden bloemen, kaarten en kaarsjes werden gelegd tegen de hekken van Kensington Palace. In Nederland werd publiekelijk gerouwd om de dood van Pim Fortuyn in 2002 en om filmmaker Theo van Gogh in 2004. De rouwdienst voor André Hazes, kort voor de dood van Van Gogh, werd zelfs rechtstreeks uitgezonden op TV. Een zelfde publieke rouw was al te zien geweest in New York en Madrid. In Madrid werden na de aanslag zo’n 70.000 objecten geteld als rouwbetuiging. Afgezet tegen de 191 doden en de honderden gewonden betekent dit, dat er vele duizenden mensen rouwden om medemensen die ze in het geheel niet kenden. Er was geen sprake van een emotionele band, terwijl er wel spontaan een ‘gedenkplek’ ontstond, die door duizenden werd aangevuld met kaarsen, bloemen, brieven, gedichten, voor zowel de slachtoffers als de daders.
Langs drukke wegen, zoals de N-332, zijn zulke gedenkplekken niet vreemd. Zo’n gedenkplek vertegenwoordigt de herinnering aan een tragische dood, die om een gebaar vraagt. Namelijk het uiten van pijn en verdriet. De functie ervan is, dat de achterblijver de gedachte aan de overledene levend houdt. Het is een teken dat zijn of haar dood zinloos was. Een oude traditie die ongemerkt plaats vindt en de relatie tussen de rouwende en de overledene markeert.
Massale rouw is anders. Een publieke gedenkplek ontstaat vanuit urgentie. De rouw wordt onmiddellijk beleefd, alsof iedereen zijn steentje wil bijdragen. Het ‘Ik was erbij’ lijkt mede aangemoedigd door de media, de 24-uurs twitter-maatschappij. Ook op zulke gedenkplekken is er geen plaats voor conflict of ongenoegen en niemand wordt er als schuldige aangewezen. Niettemin worden ontreddering, pijn en verdriet openlijk geuit en wordt verbondenheid gedeeld met vreemden onder elkaar. Massale publieke rouw lijkt tegelijkertijd een vorm van angstbezwering om saamhorig te zijn. De dood wordt een evenement in plaats van een vanzelfsprekend onderdeel van het leven.
Individuele rouw staat in schril contrast met de massaliteit van het grote publiek. Vaak al na een half jaar laat de omgeving weten dat het leven gewoon doorgaat en dat de rouwende moet opschieten met de pijn. Wat betreft individuele rouw lijkt er in de samenleving steeds minder plaats voor de dood en de individuele expressie van verdriet. Terwijl gepaste rouw juist toont hoe we ons verhouden ten opzichte van de ander. Want is het niet vreemd, dat we de smart van anderen consumeren en verheffen tot onze eigen smart en rouwen om doden die we niet eens kenden? Alsof het individuele wordt ontkoppeld ten gunste van het algemeen. Zelfs de dood lijkt daaraan niet te ontkomen. Vroeger betuigde de woonomgeving en de middenstand zijn medeleven aan de familie van de overledene. Tegenwoordig vindt de rouwdienst in uiterst kleine kring plaats. De dood en rouw zijn verdreven naar de massa en daarmee wordt een verborgen individueel verdriet gecreëerd.
Angsten en de depressies die gekoppeld zijn aan rouw, vinden hun uiting in allerlei psychische en of lichamelijke klachten, die het moeilijk maken de gebeurtenis in een symbolische vorm te beschouwen. Zoals, het leven zien als leerproces en niet een: ‘hier nu op dit moment en wel meteen wil ik dat het zus of zo is’. Er is altijd een reden waarom iets gebeurt, zelfs als het zinloos lijkt. Wijzelf hebben namelijk geen controle op het leven; het leven wordt gegeven en levensgebeurtenissen zijn niet 100% maakbaar.
Dood en rouw knagen vast en zeker aan bestaansveiligheid en werken existentiële angst in de hand, zelfs wanneer er hulp geboden wordt, is het proces zwaar en onzeker. Zelfs nog meer, wanneer in de naaste omgeving de groepsstructuur is weggevallen. Het eenvoudig beleven van bescheidenheid en imperfectie biedt dan mogelijk uitkomst.